De indrukken van gisteren, Gijs zijn vertrek van huis en de condoleance in Zeist heeft ons de nacht in slaap gewiegd. Laura, Lizzie en ik, en hondje Iona, hebben ons daarna in de warmte van R. en H. mogen wentelen.
Er is een stoet aan mensen aan ons voorbij getrokken. Mensen die van Gijs hebben gehouden in zijn vroeger, al dan niet kortstondig, mensen die aanwezig waren tijdens de opbloeiende liefde tussen Gijs en mij, mensen die ons huwelijk hebben meegemaakt en ons in ons huwelijk hebben meegemaakt, collega’s en oud collega’s; veel omhelzingen, veel steun van vriendinnen voor Laura -zoals gisteren de hele klas van Lizzie steun getuigde- veel handen, veel groeten later is er weer een stuk van het afscheid voorbij. Stijlvol. Maar te hard.

Ik word om vier uur wakker van kletterende regen en heftige windstoten. Iona ligt met haar hondenrug warm tegen mijn mensenrug. Ze beseft niet dat ze in een stad is, waar hagelstenen en regen tussen de huizen een kakofonie van ander geluid maken.
Om zes uur is het noodweer zo mogelijk nog heviger. Ik ben bang. Zo kunnen we Gijs toch niet naar zijn laatste rustplaats brengen? Visioenen van zwart afdekzeil over de mooie, blanco kist doen me huiveren onder het dekbed. Iona draait zich om en gaat slaapdronken aan mijn voeten liggen.
Om acht uur zit ik met H. aan de koffie en slaat de regen nog steeds met flinke windvlagen tegen de ruiten. We kijken naar de weersvoorspellingen. Die lijken beter te worden, maar ik moet het eerst zien, wil ik het geloven. Lizzie en Laura komen later naar beneden. Ze willen met R. en H. en hun kinderen al eerder naar de locatie van de uitvaart, ons dierbare Beauforthuis, de enige plek waar Gijs en ik een gelegenheid als dit ons kunnen voorstellen.
Ik ga gelijk met R. de deur uit, maar ga zelf met Iona een stuk lopen. Vreemd, om in de stad te zijn. Vreemd om Iona uit te laten op een groenstrook, in plaats van in de velden. Ze doet het goed, het meisje. Gedraagt zich alsof ze haar leven lang in de stad woont.Terwijl ik met regen weg ging, wordt het steeds droger naarmate ik verder loop. Er is een regenboog, alhoewel zwak en niet zo mooi als die Gijs zelf vorig jaar vastlegde, toen we op de boot naar Texel gingen. Gelukkig waren onder de omstandigheden.

Terug in de straat van R. en H. zie ik de auto van H. en J. al komen aanrijden. Zij gaan me deze ochtend van het Beauforthuis naar Gijs brengen, en dan samen met hem weer naar het Beauforthuis, waar zijn definitieve afscheid zal plaatsvinden. Iona gaat mee en H. neemt haar liefdevol onder haar hoede.
In de bossen van Austerlitz ligt het prachtige plekje en vind ik mezelf terug in de omhelzing van mijn voormalig werkgeefster L. die het mogelijk maakt dat we hier vandaag met en voor Gijs kunnen zijn. Ondanks een verbouwing, sinds ik er niet meer werk, is de hele sfeer en entourage zo hetzelfde gebleven dat het als thuiskomen voelt. Hier, en nergens anders, zullen we in onze eigen kring Gijs gedenken. R. en H. zijn druk bezig de laatste voorbereidingen te treffen, ik zie het prachtige bloemstuk dat precies zo is als ik hoopte: geen opgezette bloemen, geen stuk met lint, geen krans, maar een Gijs-waardige mengelmoes van heide, eucalyptus en natuurlijk volop mistletoe (Maretak) waar we twintig decembers naar hartenlust onder hebben staan te zoenen. Voor Lizzie is de mistletoe een vast ijkpunt van de decemberfeesten. Niet voor niets heeft ze een foto uitgekozen, waarop Gijs haar als peutertje onder de mistletoe vasthoudt voor een knuffel.

Laura en Lizzie lopen samen de bossen in terwijl ik met H. en J. naar het uitvaartcentrum ga, waar we Gijs ophalen. Tot mijn grote vreugde word ik daar ontvangen door onze “eigen” uitvaartmannen: ze hebben hun dienst geruild omdat ze dit niet aan collega’s van een andere regio over wilden laten. Dat voelt goed. J. krijgt een vlaggetje aan zijn auto en dan gaan we achter Gijs aan naar Austerlitz. Tijdens onze rit is het helemaal droog en begint zelfs een bleke zon door alles heen te schijnen.
De rit ontroert me bovenmate. Omdat onze Friese uitvaartmannen de meest logische route door Zeist niet kennen, rijden we de weg die Gijs en ik op onze trouwdag reden. We komen langs het Slot Zeist, daar, waar we achttien jaar geleden elkaar ons “Jawoord” gaven. Langs het restaurant, waar we ons bruiloftsdiner genoten. En dat alles op een plotselinge, zonovergoten wintermiddag. Het voelt als een cadeautje, intense liefde voor het leven met Gijs welt als een luchtbel in mijn binnenste op.

We rijden de parkeerplaats van het Beauforthuis op en door, naar achter.

Daar wachten de collega’s van Gijs ons al op. De mannen zien er indrukwekkend uit in hun zwarte “open -doek” theaterkleding. P. is er ook, met háár Nikon, om alles op de gevoelige plaat vast te leggen, omdat Gijs het zelf niet meer kan. Ik voel me wonderlijk getroost door de mannen die om me heen staan en met wie ik straks Gijs zal binnendragen. Omdat ik een dienst over neem van één van hen, de man die ook bij ons Jawoord was, vandaag zijn verjaardag viert en er onverwacht toch niet bij kan zijn. We hebben wel vaker elkaars theatertechnische diensten geruild, het voelt niet meer dan vanzelfsprekend dat ik een handschoen krijg en tussen de mannen mijn ex collega mee naar zijn laatste voorstelling draag.

De zon houdt aan. Het is vijf minuten voor aanvang. Op het teken van de uitvaart-inspiciënt tillen we de kist uit de auto als een goed getraind corps de ballet, steeds elkaars last overnemend, totdat we Gijs naar binnen kunnen dragen.
Het is geen afscheid. Het is een viering, waar af en toe een snik en een huilbui klinkt. Maar waar ook vertederd gezucht wordt en zelfs gelachen. Ondanks dat de beide meisjes af en toe dicht tegen me aan kruipen en hun tranen de vrije loop laten gaan, Iona tegen mijn knie aangeplakt zit en ik het zelf tijdens mijn woord tot Gijs ook niet volledig droog kan houden, is het meer dan goed. Het is lief. Het is Gijs. Gijs zonder pijn, Gijs in zijn mooie doen, Gijs zonder zwaar en somber. Gijs, die zijn arm om ons heen slaat, wiens stem ik goedkeurend hoor knorren zoals hij soms kon doen als alles echt helemaal goed was en hij zich gelukkig voelde.
Eén van de collega’s vraagt helemaal aan het einde van de ceremonie een applaus voor Gijs. Een staande ovatie voor de man, die zijn leven in alle volte geleefd heeft en uit zijn lijden verlost is.
Een beter einde had ik niet voor hem kunnen dromen. De bitterballen en de wijn, die hij als “nazit” gevraagd had, breken de laatste stukjes verdriet.
Wanneer we Gijs dan echt weg brengen, rijden we door de late middagzon achter hem aan… opnieuw onverwacht door de weg van zijn leven: zijn oude buurt, zijn school, zijn oude werk, de plek waar wij samen 20 jaar geleden echt onze eerste kussen wisselden, waar we onze familie bij elkaar vonden voor ons trouwen… Onnoemlijk dankbaar ben ik voor de merkwaardige navigatie van de Friese uitvaartmannen, die een reis door vroeger hebben uitgestippeld.

Een half uur later zijn we op de plaats van bestemming. We moeten Gijs achterlaten. Zijn moeder en haar partner, de meisjes, P. met haar camera als dierbare metgezel, R. en H. en de kinderen, we staan daar, koud, onwennig en vreemd bij elkaar. Ik neem als een accurate weduwe wat formaliteiten door.
Dan is het echt zo. Even wil ik woedend, onberedeneerd en inwendig huilend alle bloemen en alles van de kist wegduwen, er zelf op gaan liggen. Ik wil met Gijs mee. Bij hem blijven, ik wil niet achteruit moeten lopen, weg van de man die mijn ademtocht is. Ik wil niet zonder. Ik wil met.
Maar de kinderen staan om me heen en ik voer hen mee. Van Gijs weg. Ik doe het dus. Laat mijn lief achter. Voorgoed.
Dit blog is ten einde. Ons verhaal is, na dit naschrift, uit. Ik hoop verder te kunnen schrijven, maar dat zal misschien niet hier zijn. Dit was het verhaal van Gijs, van Laura en Lizzie, van de kennel, de ezels, van een gevecht tegen beter weten in. Van toch schoonheid zien. Van een schaduw op het erf, die steeds grotere proporties aannam. Het verhaal van ons.
